Oud, arm en huurder

Gepost op 2020-12-07

In het boek ‘Oud, arm en huurder’ vind je geen tabellen, grafieken en koude cijfers, maar wel menselijke, vaak aandoenlijke verhalen. Over burenhulp en eenzaamheid, over trappen en liften, over wonen en zorg. We strikten Emma Volckaert, die samen met Pascal De Decker haar onderzoek in een toegankelijk boek goot, voor een interview.

 

Jullie boek focust op armere huurders op leeftijd. Waarom die invalshoek?

Volckaert: We doen al langer onderzoek naar de woonsituatie van ouderen. We bereikten eerder vooral hogere inkomens en eigenaars, maar spraken amper huurders. Niet omdat we ze niet zochten, maar tijdens onderzoeken op het platteland en in de kuststreek troffen we vooral eigenaars aan. De groep die tot nu toe buiten beeld bleef, waren mensen die in de stad wonen en huurders met een beperkt budget. We vonden het, net als onze opdrachtgever de Vlaamse overheid, belangrijk om er de aandacht op te vestigen omdat het aannemelijk is dat de woonsituatie en de woonverwachtingen niet dezelfde zijn.

 

Het boek geeft heel wat inzicht in de link tussen wonen en zorg. U heeft heel wat mensen geïnterviewd en het boek staat vol citaten. Wat viel u in die verhalen het meest op?

Volckaert: Het Vlaams beleid zet in op ‘aging in place’. Mensen moeten zolang mogelijk in de eigen woning blijven wonen. De zorg wordt thuis georganiseerd. Daarbij wordt eerst gekeken naar informele zorg van familie en vrienden. Wanneer dat onvoldoende is, wordt professionele zorg ingezet. Residentiële zorg, vooral woonzorgcentra en assistentiewoningen, zitten op het einde van die keten.

Het principe van de zorgcirkels klinkt mooi. We vragen ons af of het niet ‘te’ mooi klinkt, te evident, te logisch. Wij stellen bijgevolg de vraag of dat model in de praktijk wel stand houdt, een vraag die volgt uit onze vorige onderzoeken. Een voorname vaststelling is dat informele zorg vaak geen evidentie is. Zowat de helft van de respondenten vertelde dat er geen contact meer is met kinderen of dat er sprake is van familiebreuken. Soms is er wat steun van buren, maar lang niet altijd en zeker niet voor alles. Zo lang mogelijk thuis wonen en kunnen rekenen op hulp van je kinderen of buren om eens langs te komen of pakweg boodschappen te doen, is dus verre van een evident verhaal.

 

Dat beleidsidee is niet afgestemd met de realiteit?

Volckaert: Burenhulp is waardevol, maar in de realiteit blijft het beperkt tot vooral simpele dingen. Je hebt wel mensen die iets meebrengen van de winkel of andere kleine taken doen, maar je kan daar geen informele zorg op stutten. Vaak is er geen netwerk en je hebt evenmin de zekerheid dat het er zal blijven noch welke taken de mensen uit dat netwerk willen doen.

 

De overheid rekent er op dat mensen eerst op hun eigen netwerk kunnen rekenen. Maar als dat niet lukt, staat de professionele zorg dan niet klaar?

Volckaert: Zeker, maar er zijn ook grenzen aan. Het systeem laat perfect toe om pakweg acht verschillende zorg- en verpleegkundigen aan huis te laten komen. ‘s Ochtends iemand om je uit bed te helpen en te laten wassen, om dan een uur later een zorgkundige aan huis te laten komen die je boterhammen smeert. Er zijn gevallen waarbij men mensen ’s nachts in hun bed komt omdraaien. Dat is allemaal mogelijk, maar heeft een kostprijs. Sommige zaken worden grotendeels terugbetaald, maar uit onze interviews blijkt toch dat het, niet verwonderlijk, voor mensen met beperkte inkomens lastig blijft.

De redenering is dat formele zorg aanvullend is en verpleging ‘gespecialiseerd’.  Je kan hen niet bellen omdat  je geen melk in huis hebt. Daarenboven moet je thuis ook een zorgsetting organiseren. Mensen voor elkaar laten zorgen, klinkt toch romantischer dan het in werkelijkheid is.

 

Willen mensen niet graag zo lang mogelijk thuis blijven wonen?

Volckaert: Het is voor armere huurders ook gewoon niet evident om te verhuizen. Vaak zijn de private huurders al blij dat ze iets hebben dat ze kunnen betalen. Ze vrezen ook dat ze als toekomstige huurder niet populair zijn omdat verhuurders hen niet willen vanwege hun inkomen en omwille van hun leeftijd. We moeten er wel op wijzen dat dit niet bewezen is. Het is uiteraard een onderzoek waard.

 

Wat is een goede plek om ouder te worden?

Volckaert: Dan moet je naar de combinatie van aangepaste woning en aangepaste woonomgeving kijken. Je zou bijvoorbeeld veronderstellen dat een plek in het centrum van een stad ideaal is omdat je daar alle functies op wandel- of fietsafstand hebt. Maar we hebben daar mensen aangesproken en ze ervaren dat het leven er ook veel duurder is. Iemand die arm is kan het zich gewoon niet veroorloven om bij de dure buurtwinkel inkopen te doen. Woon je, in het geval van Gent waar de interviews plaatsvonden, iets dichter bij de stadsrand, dan zijn de grotere supermarkten wel bereikbaar. Al is dat nog steeds geen evidentie voor wie slecht te been is.

 

Zijn onze woonomgevingen voorzien op mensen met een beperkte mobiliteit?

Volckaert: Er zijn al masterproeven geschreven over de talrijke obstakels op en langs de weg. Drempels, stenen die schots en scheef liggen, brede straten met druk verkeer noem maar op. Veel oudere mensen halen ook de afhelling van voetpaden aan als een probleem. Al blijft het opvallend hoe weinig dat spontaan ter sprake komt. Het is iets waar velen mee hebben leren leven. Voor mensen die geen hulpmiddelen nodig hebben, lukt het meestal nog wel. Maar zodra mensen een rollator nodig hebben, komen de grote problemen. Onze straten en publieke ruimten zijn daar niet op ingericht.

 

Zijn de woningen zelf voldoende aangepast?

Volckaert: Dat is zeker niet het geval. Eén van de meest frappante dingen zijn trappen. In eengezinswoningen zien we vaak een trap in huis. Oudere mensen die niet meer naar boven kunnen, slapen dan beneden.

Waar er in eengezinswoningen vaker trappen zijn in de woning zelf, moeten mensen in appartementsgebouwen vaker trappen nemen om het appartement te kunnen betreden of aan de lift te geraken. Dat kunnen er soms 10 zijn. Dat lijkt banaal en veel mensen geven aan dat dat op het gemak wel lukt, maar met een rekje met boodschappen of met een rollator lukt dat natuurlijk niet.

Liften zijn handig, maar niet als ze defect zijn. Wat volgens onze respondenten toch vaak voorkomt. Met als gevolg dat ze aan hun appartement gekluisterd zijn. Die mensen zitten dan gevangen in hun appartement. Een probleem met de liften is bovendien dat ze vaak zo geplaatst zijn dat iemand met een rollator of rolstoel er gewoon niet in kan.

Arme huurders wonen doorgaans ook erg klein. Het is dan allesbehalve evident om je te kunnen verplaatsen in de ruimte. Daarom worden hulpmiddelen binnenshuis zeer weinig gebruikt. Soms is ook de ruimte niet optimaal ingedeeld. Dan staat er een gigantische eettafel in het appartement van een alleenstaande die deze enkel gebruikt om te eten en kruiswoordraadsels te maken. De beperkte ruimte belet soms ook om familie of vrienden te ontvangen. Mensen zijn soms zo klein gehuisvest dat je er amper nog twee stoelen kan bijzetten. Een ander gezin uitnodigen gaat dan gewoon niet. Heel wat ouderen benadrukten dat hun kleine woning een bron van eenzaamheid is omdat ze niemand kunnen of willen ontvangen.

 

Is er dan wel voldoende ruimte om de zorg te organiseren?

Volckaert: De respondenten spreken vaak over onpraktische badkamers. Ik sprak sociale en private huurders met kleine badkamers met een ligbad. De oudere bewoners kunnen daar niet meer in, dus dat bad wordt niet meer gebruikt. Zij worden dan gewassen door de thuisverpleegkundigen op een stoel.

Sociale huurders kunnen dan wel ‘in theorie’ te groot wonen omdat ze als alleenstaande twee of drie slaapkamers hebben, maar in werkelijkheid  hebben ze een badkamer die ze niet meer kunnen gebruiken en hebben dus een andere plek nodig om gewassen te worden en de nodige zorg te krijgen. Dat toont het belang van een meer individuele benadering. Als de overheid verlangt dat mensen thuis verzorgd worden, hebben ze daar ook de plaats voor nodig.

 

Als er grotere ingrepen nodig zijn, zijn huurders afhankelijk van hun verhuurder.

Volckaert: De badkamer is daar opnieuw een goed voorbeeld van. Heel veel mensen hebben een ligbad en kunnen niet over die badrand stappen. Wanneer ze aan de verhuurder vragen om het bad door een douche te vervangen, zien die dat niet zitten. In een sociaal wooncomplex voor senioren heb ik ook een aantal mensen gesproken die eerst een bad hadden, maar waar de sociale verhuurder dit liet vervangen door een douche. Alleen waren dat douches met een hoge opstap die daarenboven nog eens spekglad is. Van de regen in de drop met andere woorden. Het was een grote frustratie voor deze mensen.

Het is niet nieuw, maar we stellen opnieuw vast dat de relatie tussen de huurders en verhuurders niet optimaal is. Zowel sociale als private huurders geven aan dat het weken of maanden kan duren voor iets hersteld wordt. Als de hersteldienst van de sociale huisvestingsmaatschappij aangesproken wordt, dan kost het volgens de huurders ook snel veel geld. Daarnaast heb je de discussie over wie de kost moet dragen.

 

Thuis wonen en daar de zorg organiseren blijkt niet altijd de beste oplossing. Zijn residentiële voorzieningen dan het antwoord?

Volckaert: De residentiële zorg zoals die nu bestaat, is voor zeer veel mensen ontoereikend, onbetaalbaar en gewoon niet gewenst. Onder residentiële ouderenzorg mag je in de praktijk woonzorgcentra of assistentiewoningen verstaan. Er wordt wel eens over alternatieve vormen gesproken, maar er zijn er nog niet veel en die zijn evenmin gekend.

Ook dat is een huizenhoog cliché en de Covid19-ervaring zal daar geen afbreuk aan doen, maar onze respondenten vinden woonzorgcentra geen optie. Om het met een boektitel te stellen, het zijn “de wachtkamers van de dood”. Van alle mensen die ik heb gesproken, zijn er maar enkelen die er zouden willen wonen. Bij sommigen spookt het beeld van het oude rusthuis door het hoofd. Maar ook de aanwezigheid van mensen met een hoge zorggraad, wat te maken heeft met het financieringssysteem, schrikt af. Omdat de woonzorgcentra er een hogere tegemoetkoming voor krijgen, resideren er vooral mensen met zware zorgnoden en lijken veel woonzorgcentra eerder op ziekenhuizen dan op woonleefgemeenschappen. Daaruit volgt het beeld van woonzorgcentra als sterfhuizen. De coronacrisis versterkt dit beeld nog.

Assistentiewoningen zijn aangepaste appartementen maar daar zijn onze respondenten zeer kort over: ze mogen dan wel aangepast zijn, ze zijn zeer duur, te duur. Dat is dus niet echt een haalbare optie voor armere ouderen.

 

Wat kan dan wel gebeuren?

Volckaert: Wat al heel veel steek zou houden, is dat appartementen die nu gebouwd worden, gewoon aangepast zijn. Zolang die ook betaalbaar zijn natuurlijk. Dat hoeven geen assistentiewoningen te zijn zoals we ze vandaag kennen, maar het is wel verstandig om die appartementen te groeperen. Om niet, zoals nu het geval is, de zorgverleners steeds van het ene naar het andere huis te laten rijden. Je kan de zorg zo veel beter en efficiënter te organiseren.

Ook in groep wonen is een optie, al komt dat nog altijd weinig voor. Bij de oudere huurders in de stad was daar behoorlijk wat animo voor. Maar het is gevaarlijk om dit model zomaar naar voor te schuiven als de oplossing. Het is niet omdat je zorg nodig hebt, dat je per se in groep moet gaan wonen.

 

Nieuw boek: ‘Oud, arm en huurder’ kost €29 en wordt uitgegeven door Gompel&Svacina. Je kan het hier bestellen.

Eerder verscheen bij uitgeverij Garant van dezelfde auteurs: ‘Ouder worden op het Vlaamse platteland. Over zorg, wonen en ruimtelijk ordenen in dun bevolkte gebieden.