Eigendomsbezit in de sociale huur
Gepost op 2019-04-18Als sociale huurder mag je geen eigendom bezitten. Sociale verhuurders controleren daarom of hun huurders die voorwaarde naleven. Het is echter niet evident om dit na te gaan voor eigendom in het buitenland. Een zeer beperkt kransje sociale huisvestingsmaatschappijen maakte nu afspraken met private firma’s om dit na te gaan. Dit blijkt ook uit een artikel van ‘De Tijd’. Het lijkt er echter op dat de wetgeving dit niet toelaat.
OCMW Antwerpen schakelde al eerder een private opsporingsdienst in. Maar dan om te controleren of personen die een leefloon ontvangen al dan niet eigendom in het buitenland bezitten. Minister Ducarme, vanuit zijn bevoegdheid als staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, floot het OCMW echter terug bij gebrek aan een wettelijke basis. De studie van federaal minister Ducarme stelde niks over dezelfde praktijk bij sociale verhuurders aangezien dit niet zijn bevoegdheid is, maar het lijkt er sterk op dat ook in de sociale huisvesting een juridische basis ontbreekt.
Eigendomsvoorwaarde
Als (kandidaat-)huurder van een sociale woning mag je geen woning in eigendom bezitten. Die regel geldt reeds jarenlang in de sociale huisvesting. Dat is ook begrijpelijk. Het is belangrijk dat ons schaars aantal sociale woningen rechtvaardig toegewezen worden aan wie woonbehoeftig is. Er valt dus inderdaad niet goed in te zien waarom iemand die over de volledige volle eigendom of vruchtgebruik beschikt, van een aangepaste woning die geschikt is voor bewoning, nood zou hebben aan een sociale huurwoning.
Stelselmatig breidde men die eigendomsvoorwaarde echter uit. Eerst door toe te voegen dat men ook geen woning in het buitenland mag hebben. Daarna door toe te voegen dat men ook geen woningbouwgrond mag hebben. Recenter, sinds 1 maart 2017, mogen de sociale (kandidaat-)huurders ook geen woning of woningbouwperceel meer gedeeltelijk in volle eigendom of in volledig vruchtgebruik hebben. Op deze verstrengde eigendomsvoorwaarde uitten we reeds eerder kritiek. Dit komt steeds meer neer op een verkapte vermogensvoorwaarde in plaats van een voorwaarde inzake woonbehoefte. Wat ben je immers met een woning die je samen met je broers en zussen in onverdeeldheid geërfd hebt en waarop je geen exclusief woonrecht hebt. Maar ook, wat heb je als erkende politieke vluchteling aan een woning in bezit in datzelfde land dat je ontvluchtte uit vrees voor je leven.
Wie spreekt over reglementaire voorwaarden moet het ook hebben over de wijze waarop deze gecontroleerd en gehandhaafd worden. Want een norm of reglementaire voorwaarde die niet gecontroleerd of gehandhaafd kan worden is een lege doos.
Privacy
Alleen moeten we ons de vraag stellen hoe we dat organiseren. In Vlaanderen hebben we dat uitgewerkt in de Vlaamse Wooncode. Daar vinden we twee bepalingen terug die aangeven wat kan en niet kan in functie van de opsporing van domiciliefraude. Zoals de privacywetgeving het ons voorschrijft, moet daarin bepaald worden welke persoonsgegevens uitgewisseld kunnen worden en wie gemachtigd is om deze privacygevoelige persoonsgegevens op te slaan, te verwerken, uit te wisselen of er kennis van te nemen.
Zo mogen toezichthouders en wooninspecteurs het verbruik opvragen bij nutsbedrijven om na te gaan of er wel degelijk iemand woont en het dus niet om een postbusadres gaat. Wooninspecteurs en toezichthouders kunnen informatie die ze tijdens hun onderzoek hebben verkregen uitwisselen met ambtenaren van diverse bestuursniveaus in ons land die belast zijn met het toezicht of de toepassing van een andere wetgeving. Dit mag wanneer daar een aannemelijke reden voor is en de nodige procedurele waarborgen voorzien worden en voor zover deze informatie-uitwisseling gebeurt met betrekking tot het tegengaan van domiciliefraude in de sociale huur of (sociale) fraude tout court. Ook mogen de wooninspecteurs en toezichthouders die informatie uitwisselen met de betrokken sociale verhuurders. Omgekeerd worden alle diensten van het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap, de provincies, de gemeenten, de verenigingen waartoe ze behoren, en de sociale verhuurders gemachtigd om op verzoek van wooninspecteurs en toezichthouders alle nuttige informatie door te spelen. Dit wordt uitdrukkelijk bepaald in de Vlaamse Wooncode (artikel 2, §§ 6 en 7).
Het kaderbesluit sociale huur stelt tevens dat sociale (kandidaat-)huurders toestemming moeten verlenen aan de sociale verhuurders om, bij een strikt aantal omschreven bevoegde overheden, instellingen en lokale besturen de noodzakelijke documenten of gegevens via elektronische data-uitwisseling beheerd door de VMSW (Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen) te verkrijgen. De verhuurder mag enkel beroep doen op informatie die hij via deze kanalen kan verzamelen. Die informatie mag door de sociale verhuurders ook enkel aangewend worden om de hun opgedragen taken uit te voeren. Dit is het nagaan van inschrijvings- en toelatingsvoorwaarden in de sociale huur, de berekening van de sociale huurprijs en nagaan of de sociale huurders aanhoudend voldoen aan de voorwaarden om sociale huurder te blijven.
Nergens in de Vlaamse Wooncode of het kaderbesluit sociale huur worden sociale verhuurders gemachtigd om een beroep te doen op private opsporingsbedrijven. Dat is nochtans exact het soort samenwerking die enkele sociale verhuurders zijn aangegaan.
Conclusie
Er is geen enkel probleem dat sociale huurders worden gecontroleerd op het bezit van eigendom in binnen- en buitenland. Wel moeten we oog hebben voor procedurele waarborgen en voldoende bescherming van de privacy. De Vlaamse Wooncode machtigt sociale verhuurders niet om private detectivebedrijven in te zetten die bovendien in landen buiten de Europese Unie bestanden raadplegen en deze privacygevoelige informatie op hun beurt terugkoppelen naar sociale verhuurders. Een proportionele beperking op de privacy vergt namelijk een wettelijke basis. Dat is hier niet het geval. Het Vlaams Huurdersplatform vraagt daarom een advies aan de Gegevensbeschermingsautoriteit om dit nader te onderzoeken.